Gewijde hallen en heilige tempels
Architecten in de oudheid bouwden tempels die een aantal essentiële rollen vervulden voor de Chinezen. Mensen droegen ze op aan hun voorouders als een vorm van respect. Ze gebruikten ze als plaatsen voor aanbidding, gewijd aan de hemel, aarde en plaatselijke goden. Boeddhistische en Taoïstische kloosters werden gekarakteriseerd door enorme tempelcomplexen waar monniken baden, geschriften bestudeerden en leefden.
Elk van China's dynastieën had haar eigen unieke architectonische stijl. Architecten uit de Tang Dynastie prefereerden rieten daken en rechte dakranden. Gedurende de Ming en Qing dynastieën, gaven ze de voorkeur aan het kleurrijk graveren van hun architectuur, met vermiljoen en gele tinten gereserveerd voor keizerlijke residenties.
Koninklijke kamers hadden gewoonlijk symmetrische structuren, waarbij gebouwen werden geplaatst rondom grote rechthoekige binnenhoven. Het centrale punt van deze rijke huizen, omringd door tuinen en kleinere gebouwen, was de grootse en statige “grote hal.”
Plaatsen van aanbidding konden prachtige grootschalige tempels zijn met meerdere grote hallen, of bescheiden plaatselijke altaars met kleine binnenruimtes en meer eenvoudige versieringen. Elk heeft een uniek karakter, bepaald door geografie en inheemse gebruiken.
16 mei 2011